— III —
WOORDVORMING
Alle woorden worden gevormd uit onveranderlijke elementen, die steeds dezelfde beteekenis hebben : stamwoorden, voor- en achtervoegsels, taalkundige uitgangen.
Voorvoegsels.
bo-, verwantschap door huwelijk : bo-patro schoonvader.
dis-, scheiding, verdeeling : dis-send-ar uitzenden.
ex-, gewezen, woormalig, oud : ex-oficiro oud-officier.
ge-, vereenigt beide geslachten : ge-patri ouders.
mal-, tegengestelde beteekenis : mal-bela leelijk.
mi-, half : mi-horo ’n half uur.
mis-, mis, verkeerd : mis-komprenar misverstaan.
ne-, ontkenning eener eigenschap : ne-utila onnuttig (mal-utila schadelijk).
pre-, voor, vooruit : preludo voorspel, predicar vooruitzeggen.
re-, herhaling : re-dicar wederzeggen.
retro-, teruggaande beweging : retro-sendar terugzenden.
sen-, gemis van eene zaak : sen-arma ongewapend.
Achtervoegsels.
-ach-, ongunstige beteekenis : popul-ach-o gepeupel.
-ad-, voortduring of herhaling eener handeling : dans-ad-o het dansen.
-aj-, zaak, bestaande uit of gemaakt van : lan-aj-o wollen goed.
-al-, op iets betrekking hebbende : nacion-al-a nationaal.
-an-, lid, aanhanger, bewoner : senat-an-o senateur.
-ar-, verzameling : hom-ar-o menschheid.
-atr-, gelijkend op, -achtig : spong-atr-a sponsachtig.
-ebl-, mogelijkheid, wat kan worden ge... : vid-ebl-a zichtbaar.
-eg-, vergrooting : vent-eg-o stormwind.
-em-, geneigd tot iets : babil-em-a babbelachtig.
-end-, wat moet..., om te... : solv-end-a om op te lossen.
-er-, amateur : fotograf-er-o amateur-photograaf.
-es-, zijn : san-es-ar gezond zijn; vandaar de znv., die uitdrukken een toestand of hoedanigheid : san-es-o gezondheid.
-esk-, duidt eene werking aan die begint : dorm-esk-ar inslapen.
-estr-, hoofd, bestuurder, meester : urb-estr-o burgemeester.
-et-, verkleining : mont-et-o heuvel.
-ey-, lokaal voor... : kavel-ey-o paardestal; dorm-ey-o slaapzaal.
-id-, afstammeling : Sem-id-o Semiet.
-if-, voortbrengen : frukt-if-ar vruchtdragen.
-ig-, maken : bel-ig-ar schoon maken, verfraaien; dorm-ig-ar in slaap maken.
-ij-, worden : rich-ij-ar rijk worden.
-il-, instrument, werktuig : bros-il-o borstel.
-in-, vrouwelijk geslacht : frat-in-o zuster.
-ind-, waardig : respekt-ind-a eerwaardig.
-ism-, systeem, leer : social-ism-o socialisme.
-ist-, beroep : dent-ist-o tandarts.
-iv-, geschikt tot iets, wat iets kan doen : instrukt-iv-a leerrijk.
-iz-, voorzien van : elektr-iz-ar electriseeren.
-oz-, vol van : por-oz-a poreus.
-ul-, persoon, gekenmerkt door... : kuras-ul-o kurassier.
-um-, onbepaalde beteekenis hebbende (zie woordenboek).
-ur-, product, resultaat eener handeling : pikt-ur-o schilderij.
-uy-, voorwerp, waarin men iets bewaart : ink-uy-o inktkoker.
-yer-, wat iets draagt : pom-yer-o appelboom.
Achtervoegsels, die de getallen aanduiden.
-esm, rangtelwoord : un-esm-a eerste.
-on, breuk : tri-on-a een derde.
-op, verdeelend telwoord : quar-op-e met vieren.
-opl, veelvoud : du-opl-a tweevoudig.
Zie op bl. IV de beteekenis der grammaticale woorden, d. z. de onbepaalde vnw telwoorden, bijwoorden, voorzetsels en voegwoorden.